[➝Russ. stepj, boomloze vlakte], v./m. (-n), formatie met niet helemaal aaneensluitend plantendek van grassen en kruiden, in streken waar de vegetatie in de winter door de koude, in de zomer door de droogte tot stilstand komt (gematigd tot subtropisch continentaal klimaat).
(e) De term steppe wordt ook wel op tropische, nietgesloten vegetatietypen als succulenten-, struiken boomsteppen toegepast, maar hier ontbreekt eigenlijk het typisch biologisch ritme. De typische Euraziatische steppe van Polen en Hongarije (➝poesta) tot in Oost-Azië is het gebied van de zwarte aarde (tsjernosem) met een neerslag van 300—450 mm per jaar. De koude winter en droge zomer remmen de afbraak van organisch af val, dat zich in de bovenste 50—150 cm van de bodem als humus ophoopt. In gebieden waar de neerslag lager is, ontwikkelen zich blekere bodems onder de steppe, b.v. de kastanjebruine bodems in de westelijke prairiën, bij 250— 300 mm neerslag per jaar. De steppen zijn grotendeels in cultuur gebracht. De natuurlijke vegetatie ontwikkelt zich het sterkst in het voorjaar en de vroege zomer, met Stipa-, Festucaen Koeleriagrassoorten, naast allerlei bolen knolgewassen, overblijvende en eenjarige kruiden, halfheesters met kleine, vaak viltige bladeren, enz.
In Noord-Amerika strekt een reusachtig steppegebied zich uit tussen het Alleghenygebergte en de Rocky Mountains: het zijn de ➝prairiën, die van oost naar west droger en lager worden. In ZuidAmerika rekent men het pampasgebied (➝pampa) tot de steppe, hoewel zich hier geen zwarte aarde ontwikkelt en de neerslag hoger is, zodat de grassen langer groen blijven; dat zijn hier vooral Stipa-, Bouteloua-, Cortaderiaen Paspalum-soorten.
De kleinere steppegebieden in Spanje en NoordAfrika met alfagras, Stipa tenacissima, en espartogras, Lygeum spartum, in de Andes (➝puna) met Stipa ichu en op Nieuw-Zeeland met ‘tussock’-grassen, Poa flagellata, vertegenwoordigen alle bijzondere typen (➝steppeklimaat).
Bij uitbreiding wordt de term steppe gebruikt voor allerlei open vegetaties met uiteenstaande planten, b.v. de halfwoestijnen, en de Acacia-steppen met zeer verspreide bomen zonder ondergroei op een dor substraat.