Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 16-06-2020

steIe

betekenis & definitie

v./m. (-s), (plantkunde) alle vaatbundels te zamen die voorkomen in een wortel, stengel en blad van de Cormophyta (en enige Bryophyta).

(e) De mate van ontwikkeling en de bouw van de stele staat in verband met het verloop van de evolutie. Als uitgangspunt kan men een protostele veronderstellen. Deze bestaat uit een centrale xyleembundel (kleine protoxyleemcellen en grotere metaxyleemcellen), omhuld door een floëemmantel. Plantengroepen die als tussenvormen worden opgevat van Thallophyta en Cormophyta bezaten een protostele met enige protoxyleembundels, die weer alle te zamen door floëem omgeven waren (haplostele). Bij de huidige Cormophyta ontstaan uit een groeiende stengeltop met b.v. 5 protoxyleembundels verschillende vormen van stele. Een centrale concentratie van metaxyleembundels levert een ‘haplostele’, die als modificatie, actinostele, in de wortel van tweezaadlobbigen kan worden aangetroffen.

De protoxyleembundels liggen aan de buitenrand en de gehele haplostele is door een floëemlaag omsloten. Een uiteengaan van metaxyleembundels, waarbij tevens de protoxyleembundels binnenwaarts komen te liggen, zodat separate vaatbundelstrengen ontstaan, heet eustele. Elke deelvaatbundel is deels omsloten door een floëemlaag. Indien de floëemlaag elke bundel geheel omsluit en tevens het protoxyleem centraal in elke bundel ligt (en dus zelf weer door het metaxyleem omsloten is) spreekt men van een polystele. Indien de haplostele een centrale holte bezit heet hij sifonostele. De sifonostele is op het buitenoppervlak met floëem bekleed, en soms is ook de wand van de centrale holte met floëem bekleed.

Tevens vormt de sifonostele gewoonlijk geen gesloten buis in de gehele lengte van de stengel, maar telkens splitst zich stelebuisweefsel af om, via de bladsteel, de bladschijf in verbinding te brengen met de sifonostele. Telkens als zo’n streng zich afsplitst, ontstaat boven de splitsing een opening in het sifonostele-buisweefsel, een zgn. bladvenster, dat zich wat hoger in de stengel weer sluit.

Deze ontwikkeling en deze vormen en hun varianten kunnen bij de recente vaatplanten onderscheiden worden. Hoe zij in de loop van de evolutie tot stand gekomen zijn, en wanneer, is een open vraag. Het schijnt wel het meest aannemelijk dat de haplostele de stelevorm was waaruit de sifonostele ontstond door verdwijnen van het centrale (‘as’)weefsel. Door een vergelijkbaar verdwijningsproces en tevens door een verschuiving zouden dan eustele en polystele ontstaan kunnen zijn. De actinostele zou door overeenkomstige processen ongedwongen in een polystele kunnen overgaan. Intussen treedt al spoedig na het eerste verschijnen van de vaatplanten (Cormophyta) een verdere differentiatie van de stele op.

Een weefsel van delende cellen (meristeem) gaat aan xyleem en floëem cellen toevoegen (fasciculair en interfasciculair cambium), secundair xyleem en secundair floëem volgen op het primaire. Deze secundaire diktegroei is algemeen bij de vaatplanten, met dien verstande dat de huidige varenachtigen deze cambiums niet bezitten.

< >