v. (-en), het voeren van rundvee en paarden op stal.
ⓔ Oorspronkelijk verstond men onder stalvoedering het voeren gedurende de staltijd van ca. 1 nov. tot ca. 1 mei. Er wordt thans wel onderscheid gemaakt tussen winterstalvoedering (het oude begrip) en zomerstalvoedering. In het laatste geval komen de dieren niet meer in de weide. Op stal ontvangen zij geconserveerde produkten (kuilvoer en/of hooi), aangevuld met krachtvoer, of er wordt vers gemaaid groenvoer (vooral gras) verstrekt met daarbij enig krachtvoer. Deze ontwikkeling is veroorzaakt door de bouw van ligboxenstallen, het tekort aan arbeidskrachten, de hoogte van de lonen en het streven naar vermindering van verliezen tijdens het beweiden (besmeuren met mest en urine en voorts het vertrappen van het gras). Wanneer er helemaal geen sprake meer is van weidegang, wordt wel gesproken van ‘zerograzing’.