v./m. (sporen),
1. puntige metalen stift om een rijdier aan te drijven (thans meestal een getand raadje), aan de hiel van de laars gedragen: een paard de sporen geven, het prikkelen om sneller te lopen; (fig.) zijn sporen verdiend hebben, bewijzen van bekwaamheid of geschiktheid voor iets geleverd hebben;
2. (dierkunde) stekelof doornvormig uitsteeksel op de vleugels of poten van vogels, op vele insektepoten enz.;
3. (plantkunde) een lange, puntige uitzakking aan een (of meer) kelken kroonbladeren, niet zelden nectar bevattend (b.v. akelei).