[→Gr. siphoon, hevel], m. (’s, -onen), (dierkunde) buisvormig aanhangsel; adembuis (een voortzetting van de lichaamsholte).
(e) Een sifo komt voor bij diverse lagere diergroepen, o.a. bij sommige slakken (b.v. wulk), tweekleppigen (b.v. kokkel), inktvissen (b.v. Nautilus). Via deze sifonen komt zuurstofrijk en voedselrijk water naar binnen en worden tegelijk met het verbruikte adem water de excrementen geloosd.