Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kokkel

betekenis & definitie

m. (s), (ook: hartschelp, kokhaan), Ce rastoderma edule, een van de meest voorkomende strandschelpen van Nederland en België, uit de familie Cardiidae (klasse tweekleppigen).

(e) De kokkel komt op de zandige gronden van de Noordzee voor, maar ook op schorren en slikken in Zeeuwse wateren en de Waddenzee. Hij kan tot 4,5 cm lang worden, maar blijft kleiner in brak water. De schelp heeft 22—28 ribben, en is vuilwit tot geelachtig, veelal met helderbruine strepen. De kokkel voedt zich met in het slib levende organis men en met vergane resten van planten en dieren. In maart beginnen de geslachtsorganen rijp te wor den en tot in juli vindt men eieren, die buiten het lichaam bevrucht zijn. De larve (nauwelijks 1 mm lang) zwemt eerst een tijd rond en zinkt daarna naar de bodem.

Onder gunstige omstandigheden kan zij in 1 jaar 1214 mm lang worden. Voor de consump tie worden de meeste kokkels op ondiep water in de Zeeuwse stromen en de Waddenzee gevist (export naar Frankrijk en Engeland). Aan de Ned. Belg. kust treft men nog 7 verwante soorten aan; de grootste tropische vormen worden tot 15 cm lang.

< >