(schuurde, heeft geschuurd),
1. (iets) stevig wrijven met zand, puimsteen, schuurpapier enz. om het schoon, glad of glanzig te maken: houtwerk schuren; zand schuurt de maag; de vloer schuren, schrobben;
2. sterk wrijvend langs iets schuiven, zodat daar iets van af genomen wordt;
3. drukkend wrijven: het varken schuurt zich tegen de schutting;
4. met sterke wrijving schuiven over of langs: touwen die over elkaar schuren.