m. (-s), toestel, onderdeel met een schuif voor het afsluiten van een doorstromingsopening in leiding of vat.
Doordat van een schuifafsluiter de schuif haaks op de stromingsrichting staat en de doorlaat meestal even groot is als de leiding waarin hij geplaatst is, heeft hij minder weerstandsverlies dan andere typen afsluiters. (zie klep, WERKTUIGBOUWKUNDE). In dwarsdoorsnede haaks op de doorlaatopening is de schuif veelal wigvormig, opdat zij gemakkelijk geopend kan worden. Als de mediumdruk groot is, waardoor de schuif stijf op haar zitting wordt gedrukt en moeilijk opengaat, wordt bij grote afsluiters eerst een kleine, parallel geplaatste klep geopend, waardoor de druk aan weerszijden van de schuif gelijk wordt. De dichtingsvlakken zijn van brons (water) of gietijzer (gas en stoom); roestvaststaal wordt bij oververhitte stoom gebruikt. afsluiter.