1. niet-dragende, gewoonlijk houten (planken) afsluiting, beschot, schutting; afscheiding: de zolder is door schotten in kamertjes verdeeld; waterdichte schotten als afscheidingen in het hol van een schip; (anatomie) afscheiding van de neus: neustussenschot;
2. afgeschoten ruimte, hok, m.n. varkenskot;
3. (rechtsgeschiedenis) bepaalde belasting, hoofdgeld; schot en lot betalen, behoorlijk zijn burgerplicht vervullen; (thans nog) aandeel in de onderhoudskosten van een polder.
RECHTSGESCHIEDENIS
Schot heet de belasting, gezien van de kant der belastingplichtigen die moeten ‘schieten’ of betalen. Tot betaling van de gewone landsheerlijke belasting waren in de middeleeuwen verplicht de huislieden in tegenstelling tot de welgeboren lieden op het platteland, die schotvrij waren.
Schotvrijheid genoten ook de poorters van die steden waaraan zij bij privilege was verleend, terwijl ook de geestelijke goederen in beginsel vrij van schot waren.