(schoeide, heeft geschoeid),
1. bekleden met schoenen of laarzen: de voet schoeien; zich schoeien, schoenen of laarzen aantrekken; ook wel in toepassing op de bekleding van de hand; (fig.) zij zijn allen op één leest geschoeid, allen van hetzelfde slag;
2. beschermen, bekleden met een laag hout of steen;
3. de riemen lagen in de boot geschoeid, in een schoen vastgezet.