Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Schiermonnikoog

betekenis & definitie

Ned. waddeneiland, tevens gemeente in de prov. Friesland, 168,88 km2 (38,73 km2 land), 840 inw., 39 % n.h., 34 % geref., 3 % overige en 24 % g. kerkg.

Een deel van de bevolking is werkzaam in de landbouw, maar het toerisme vormt verreweg de belangrijkste bestaansbron. Er is een bootveerdienst met Lauwersoog. Alleen inwoners mogen een auto bezitten. Het enige dorp, Schiermonnikoog, bezit veel tuitgevels en heeft een beschermd dorpsgezicht. Belangrijke natuurreservaten zijn Kapeglop (16 ha), SchiermonnikoogWestpunt (100 ha) en Knobbeduinen (2500 ha land en 2000 ha zee).GESCHIEDENIS

Tot 1580 behoorde Schiermonnikoog (het eiland van de schiere of grijze monniken) tot het klooster Klaarkamp onder Rinsumageest. Na 1580 behoorde het tot Friesland, dat het in 1638 verkocht aan de familie Stachouwer, die het tot de Franse tijd als een vrije heerlijkheid bezat. Daarna was het eiland tot 1858 in bezit van J.E. Banck, die 4 km2 liet indijken (Banckpolder). Hij verkocht in 1892 het eiland aan de Duitse graaf Von Bernstorff-Wehningen.

Na de Tweede Wereldoorlog werd Schiermonnikoog door de Staat der Nederlanden overgenomen. Vooral in vroeger eeuwen was de bevolking van Schiermonnikoog geheel op de zeevaart georiënteerd. In 1867 woonden er nog meer dan 60 kapiteins van koopvaardijschepen. Van 1871-1934 had Schiermonnikoog een zeevaartschool. Vooral in de 18e eeuw heeft het eiland grote stukken aan de zee moeten prijsgeven. Het enige dorp, Oosterburen, thans Schiermonnikoog genaamd, werd ca. 1760 gebouwd.

LITT. L.Mellema, Het eiland Schiermonnikoog in het verlopend tij der historie (1964); J.Abrahamse en A.Koning, Schiermonnikoog, Van Westerstrand tot Willemsduin (1969); L.Mellema, Schiermonnikoog (1973).

< >