v. (-en), bijzondere betrekking tussen schip en staat die het gezag aan boord van een schip op de vrije zee
regelt.
De scheepsnationaliteit staat los van de nationaliteit van de reder(ij). De reder is vrij de nationaliteit voor zijn schepen te kiezen. Als de reder de bij de International Labour Organisation (ILO) vastgestelde lonen en arbeidsvoorwaarden voor zeelieden niet wenst te honoreren, dan kan hij zijn schepen brengen onder de vlag van een van de landen die de ILO niet hebben erkend, te weten Panama, Honduras, Liberia en Costa Rica (Panhonlibcolanden). De reder loopt dan wel het risico dat zijn schepen door georganiseerde havenarbeiders worden geboycot. De artt. 311-313 Ned. WvK geven aan welke zeeschepen de Ned. nationaliteit bezitten; deze gelden niet voor vissersvaartuigen en schepen in staatseigendom (marine, loodswezen, visserijpolitie).
Voor koopvaardijschepen geldt de van staatswege afgegeven zeebrief als bewijs dat het schip de Ned. nationaliteit bezit (art. 2 van de Zeebrievenwet, 1926). Een voor buitenlandse rekening op een Ned. werf gebouwd schip krijgt tijdens de proeftocht(en) vóór de overdracht een tijdelijke vergunning om de Ned. vlag te voeren.
In België is de scheepsnationaliteit geregeld in WvK 11, titel 1 art. 3, titel 10 art. 272. Ieder zeeschip bezit de Belg. nationaliteit wanneer het voor meer dan de helft in volle of blote eigendom behoort aan Belgen of aan handelsvennootschappen wier hoofdrichting in België is gelegen. Bij machtiging van de minister van Verkeerswezen kan de Belg. nationaliteit ook toegekend worden aan schepen toebehorend aan vreemdelingen. Elk zeeschip dat in België in aanbouw is, wordt geacht de Belg. nationaliteit te bezitten tot bij de aflevering. De nationaliteit van het zeeschip wordt bevestigd door de zeebrief en het schip moet bovendien de Belg. vlag voeren.