v./m. (g. mv.),
staat van oneer: tot schande strekken; door schade en schande wordt men wijs; iets dat tot oneer strekt: die schande wilde hij tot elke prijs vermijden; armoede is geen schande; het is (een) schande, het is hoogst onbehoorlijk; schande van iets spreken, er met verontwaardiging over spreken; toonbeeld van oneer: iemand te schande maken, hem logenstraffen.