Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Schaaldieren

betekenis & definitie

o. (mv.), (ook: kreeftachtigen),Crustacea, een onderfylum van de geleedpotigen, ca. 30000 soorten omvattend.

De meeste schaaldieren zijn waterbewoners, die door kieuwen en door de huid ademen. Zij hebben samengestelde, soms gesteelde ogen, twee paar voelsprieten, tot mondwerktuigen vervormde aanhangsels van één of meer der topsegmenten en (in principe tweetakkige) aanhangsels aan de lichaamssegmenten. Het lichaam is bedekt met een chitinelaag, vaak verstevigd door tussenvoeging van kalk. Bij de ontwikkeling van de schaaldieren volgen na het ei-stadium meestal enkele larvenstadia. De verscheidenheid binnen deze groep is zo enorm dat op bovenstaande karakterisering talrijke uitzonderingen bestaan. Zo zijn bij sommige parasitaire vormen bepaalde lichaamsdelen sterk gedegenereerd en kan in extreme gevallen het gehele lichaam een ongelede zakvormige gedaante krijgen (b.v. bij de krabbezakjes) ; bij dergelijke dieren kan men slechts aan de larven zien dat men met schaaldieren te maken heeft.

Zoals bij alle geleedpotigen is het lichaam opgebouwd uit segmenten of lichaamsringen, waarvan het aantal sterk varieert (van minder dan 10 bij sommige mosselkreeften tot meer dan 40 bij sommige bladpootkreeften), maar dat bij de hogere schaaldieren meestal 20 is. Het lichaam wordt verdeeld in kop (cephalon), borststuk (thorax) en achterlijf (abdomen). De kop bestaat meestal uit 6 segmenten, die vaak met elkaar en soms met één of meer borststuksegmenten een geheel vormen. Een geheel vergroeid kopen borststuk (céphalothorax) is meestal door een rugschild (carapax) bedekt. De kop draagt de ogen, twee paar voelsprieten (antennen) en drie paar monddelen. Het borststuk draagt de looppoten.

De meeste dienen voor de voortbeweging; de voorste spelen vaak een rol bij de voedselopname. De achterlijfsaanhangsels dienen voor het zwemmen of voor de ademhaling. De groei van de schaaldieren verloopt via verschillende verveningen.

Men treft onder de schaaldieren zowel vrijlevende als commensale en parasitaire vormen aan. Als parasieten worden zij vooral op vissen, andere schaaldieren en sommige groepen van ongewervelden gevonden. Als commensalen komen zij voor bij vrijwel alle andere groepen van ongewervelde dieren. De vrijlevende vormen bewonen zeer verschillende milieus; zowel zoet, brak of zout water (zelfs in pekelmeren) als het land (zelfs woestijnen); zij worden gevonden tot hoogten van 4000 m boven zee (in de Andes) en in diepzee tot diepten van meer dan 10000 m.

De grootste schaaldieren zijn de Japanse reuzenkrab, Macrocheira kaempferi, waarvan de schaarpoten een spanwijdte van meer dan 3 m hebben, en de langoest, Jasus verreawci, waarvan het lichaam (zonder sprieten) tot 60 cm lang kan worden. De kleinste soorten behoren tot de roeipootkreeften, watervlooien en mosselkreeften; zij zijn in volwassen toestand minder dan 1 mm lang.

De schaaldieren worden verdeeld in 8 onderklassen, waarvan de belangrijkste zijn: de bladpootkreeften (Phyllopoda), mosselkreeften (Ostracoda), rankpootkreeften (Cirripedia), roeipootkreeften (Copepoda) en de Malacostraca (de hogere kreeftachtigen). De Malacostraca omvatten 12 orden, waaronder de aasgarnalen (Mysidacea), Cumacea, pissebedden (Isopoda), vlokreeften (Amphipoda), -tienpootkreeften (Decapoda), Euphausiacea, en stoidsprinkhaankreeften (Stomatopoda).

< >