(ook: ruwvezel), het moeilijkst aantastbare gedeelte van de organische stof van plantaardige voedermiddelen. Ruwe celstof bevindt zich in de celwanden en bestaat uit cellulose, pentosanen en incrusterende stoffen.
Laatstgenoemde stoffen bestaan uit houtstof (lignine) en kurkstof (cutine). Het ruwe-celstofgehalte van een voedermiddel wordt bepaald door een monster ervan achtereenvolgens te koken met verdund zuur en verdunde loog. Na uitwassen met kokend water, alcohol en ether blijven de ruwe celstof en de as over. Dit residu wordt gedroogd, gewogen, gegloeid en weer gewogen. Het verschil tussen beide wegingen geeft de hoeveelheid ruwe celstof van het monster aan. De ruwe celstof werkt belemmerend op de vertering van de voedermiddelen, vooral bij stijging van het lignine-en cutinegehalte.
Op grond van de aantasting van de ruwe celstof door bacteriën in de vóórmagen van de herkauwers, kunnen deze de ruwe-celstofrijke ruwvoedermiddelen beter verteren dan dieren met een enkelvoudige maag. Het rijkst aan ruwe celstof zijn de stro-, kaf-en hooisoorten en het armst de knol-en wortelgewassen. In dierlijke voedermiddelen komt geen ruwe celstof voor.