(rondde, heeft gerond),
I.
1. rond maken, rond afwerken: kurk -, de vierkante stukjes kurk afronden; pelstenen ronden; een plankje, een gat ronden, (oneig.) afronden;
2. (een uitstekende punt, hoek, kaap, hoofd, boei, enz.) omvaren;
3. zich ronden, een ronde vorm aannemen;
II. een ronde vorm krijgen.