o. (-delen),
1. cilindervormig, uitspringend stenen deel van middeleeuws vestingwerk;
2. (ook: rondeau, rondo, rondet, rondelet, rondin), kort gedicht;
3.rondo.
VESTINGBOUWKUNDE
Het rondeel werd soms verkregen door een oudere hogere vestingtoren af te breken tot het bovenvlak van de aansluitende vestingmuren. Een rondeel was soms voorzien van kanonkelders met schietopeningen. Op het bovenvlak werd geschut opgesteld. Fraaie voorbeelden zijn te Maastricht bewaard gebleven. In latere tijd ging men over op bastions, bastei.
LITTERATUUR
Het rondeel was in de middeleeuwen een rondgezang, waarvan de vorm bepaald werd door de aan vaste regels gebonden schikking van rijmwoorden. Vaste kenmerken van het rondeel zijn:
1. twee voorkomende rijmen in het gedicht, dikwijls om en om;
2. één of meer beginregels worden in het midden en aan het eind herhaald;
3. het heeft een beperkt aantal dichtregels, gewoonlijk 13 vijfvoetige jambische regels (bij de rederijkers meestal acht).
Het rondeel kwam bij de troubadours en de trouvères voor (Charles d’Orléans), in de 14e—15e eeuw in het Franse chanson en in de 17e eeuw in de Romeinse cantate. In de Ned. litteratuur hielden vooral de laatmiddeleeuwse schrijvers en de rederijkers zich met het rondeel bezig. Ook latere dichters, o.a. H.W.J.Keuls en A. Visser, pasten het rondeel toe.