o. (-somen), in bepaalde organen van enkele organismen voorkomend, zeer dik chromosoom.
Reuzenchromosomen ontstaan doordat het chromosoom zich vele malen redupliceert (soms tot 1024 draden) zonder dat daar een kerndeling (mitose) op volgt. Bij vele insekten laten de afzonderlijke chromatiden van elkaar los en vormen afzonderlijke chromosomen (endopolypIoïedie). In de speekselklieren van de larven van tweevleugeligen (vliegen en muggen) blijven de chromatiden met hun homologe structuren bij elkaar, en vormen lange dikke bundels. In de chromatiden komen korte gespiraliseerde delen, de chromomeren, voor; te zanten vertonen zij zich als dwarsbandjes, die in grootte en structuur kunnen verschillen. Elk reuzenchromosoom heeft een bandjespatroon dat karakteristiek is voor het chromosoom en voor het ontwikkelingsstadium van de larve. De afzonderlijke bandjes representeren de genen (genetische kaart). Wanneer een gen actief wordt, zwelt het bandje op tot een zgn. puff.