Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

pylorus

betekenis & definitie

[Gr. pyloros, poortwachter], (accent wisselt) m., (ook: portierspier, maagportier), de uitgang van de maag, waar ter plaatse de gladde spiervezels van de maagwand circulair georiënteerd zijn, aldus een sluitspier vormend.

De pylorus sluit zich na voedselopneming om de maag gelegenheid te geven het voedsel te kneden en te vermengen met het maagsap. Na korte of lange tijd gaat de pylorus telkens even open om wat zure maaginhoud te laten passeren, die dan in aanraking komt met de darmsappen en de sterk alkalische gal. De pylorusfunctie wordt geregeld door o.a. de aard van het voedsel (bedorven voedsel wordt vaak niet doorgelaten, maar uitgebraakt; melk geeft een heel andere pylorussluittijd dan b.v. gebraden vlees), verder door de activiteiten van het lichaam (één uur na een maaltijd hadden honden die konden rusten een lege maag; moesten zij arbeid verrichten, dan was na een uur het voedsel nog nagenoeg onverteerd in de maag), en door de toestand van het zenuwstelsel (agitatie enz.). Soms is de pylorus de plaats waar zich een maagzweer of een duodenumzweer ontwikkelt. Pyloruskramp of littekenvorming kan tot vernauwing van de pylorus leiden (pylorusstenose). Operatie is dan noodzakelijk.

< >