Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

pupil, oog

betekenis & definitie

v./m. (-len), opening in het regenboogvlies van het oog, die wijder of nauwer wordt naarmate minder of meer licht in het oog valt; (overdr.) ook van de lichtopening van optische instrumenten gezegd.

De pupilwijdte of -diameter is bij de meeste diersoorten variabel en wordt al naar de lichtomstandigheden onwillekeurig gereguleerd (pupilreflex). Nachtdieren hebben vaak een spleetvormige pupil, die in tegenstelling tot een cirkelvormige wel geheel sluitbaar is (voor het in verhouding zeer sterke daglicht). Zie gezichtsorgaan, iris.

PSYCHOFYSIOLOGIE

De pupil van het oog reageert ook op inhoudelijke aspecten van de stimulus. Zo heeft men vast kunnen stellen dat de pupil zich verwijdt wanneer mensen voorwerpen, platen of schilderijen bekijken die zij ‘mooi’ vinden. Daarnaast hebben psychofysiologen kunnen aantonen dat de pupil zich verwijdt wanneer men proefpersonen een moeilijke hoofdrekentaak opgeeft: de mate van pupildilatatie vormt aldus een indicatie voor de mentale inspanningen die iemand zich getroost.

< >