[Lat.], (-en),
I. m., (hist.) opzichter van orde en tucht in een legerplaats; scheepsonderofficier belast met het toezicht op de gevangenen aan boord;
II. v./m. (-en),
1. soldatengevangenis: hij zit in de provoost; hij werd tot drie dagen provoost veroordeeld, opsluiting.
Behalve belast met de militaire politiedienst trad de provoost soms op als aanklager bij een krijgsraad en hij oefende soms zelfs enige rechtsmacht uit. In Nederland werd de taak van de provoost reeds ca. 1600 beperkt tot de militaire politiedienst, het assisteren van de militaire justitie en het bewaken van gevangenen, die doorgaans in zijn daartoe ingerichte woning (het provoosthuis) werden opgesloten (vandaar later provoost = tuchtrechtelijke vrijheidsstraf). Bij een regiment of in een garnizoen heette hij provoost-geweldige, bij een leger of groot onderdeel dikwijls provoost-generaal.
In Nederland komt de naam provoost-geweldige nog voor in de rechtspleging bij de landmacht voor de functionaris die met de dienst van deurwaarder belast is bij een krijgsraad. De dienst wordt waargenomen door een onderofficier van de Koninklijke Marechaussee. Bij de Koninklijke Marine is de naam overgegaan op de onderofficier belast met de orde benedendeks.
In België komt het woord alleen nog voor in de organieke wet van 2.12.1957 betreffende de rijkswacht. Art. 64 bepaalt dat gedurende de oorlogstijd de rijkswacht detachementen levert, provoostdienst genoemd, die belast zijn met de handhaving van de orde en de politie bij de andere krijgsmachten. Elke provoostdienst staat onder het bevel van een provoost-rijkswachtofficier; de minister van Landsverdediging kan provoostdiensten oprichten wanneer in vredestijd een gedeelte van de strijdkrachten zich buiten het grondgebied van het rijk bevindt, thans het geval in de BRD.