m. (-rianen), lid van een protestantse groepering in Engeland in de 16e eeuw, die geen bisschoppelijke hiërarchie erkende; lid van de daaruit voortgekomen Presbyteriaanse Kerk.
De bezwaren van de 16e-eeuwse presbyterianen richtten zich vooral tegen de eredienst en de episcopale kerkorde. Zij onderscheidden zich daarin van de independenten of congregationalisten, die iedere gemeente als een autonome, op zichzelf staande eenheid beschouwden. Na de Great Rebellion van 1642 hadden de presbyterianen een ogenblik kans de macht in handen te krijgen, maar zij werden in 1648 door de independenten onder Cromwell overvleugeld. Bij de invoering van de Act of Toleration van 1689 kregen zij vrijheid van godsdienst, hoewel hun gemeenten zich pas in de 19e eeuw ten volle konden ontplooien. Ook in de VS en Australië ontstonden verscheidene presbyteriaanse Kerken.
Momenteel wordt de term presbyteriaan gebruikt voor alle kerkgemeenschappen die volgens presbyteriaal-synodaal stelsel zijn georganiseerd. In 1875 werd de Presbyteriaanse Alliantie opgericht, waarvan meer dan 100 Kerken lid zijn.
LITT. L.A.Loepscher, A brief history of the presbyterians (1958).