bn. en bw. (-er, meest praktisch of -t),
1. betrekking hebbend op de toepassing, de uitvoering, de praktijk; het tegenovergestelde van theoretisch; de praktische politiek; praktische filosofie, ethica; bw.: de examens geschieden praktisch en mondeling;
2. doelmatig, bruikbaar, nuttig: een praktische en goedkope jurk; bw.: een zaak aanpakken; dat huis is praktisch en gezellig ingericht;
3. nagenoeg, vrijwel: je ziet hier ’s avonds praktisch geen mens.