praktisch (practisch)
bn. en bw. (-er, meest praktisch of -t), 1. betrekking hebbend op de toepassing, de uitvoering, de praktijk; het tegenovergestelde van theoretisch; de praktische politiek; praktische filosofie, ethica; bw.: de examens geschieden praktisch en mondeling; 2. doelmatig, bruikbaar, nuttig: een praktische en goedkope jurk; bw.: een zaak aanpakken; dat h...