o., Middelindisch, ben. van een groep Indo-arische volksen litteratuurtalen in Voor-Indië, die nauw met het Sanskriet samenhangt, maar ten dele tot een oudere taalperiode behoort.
Het Prakriet heeft vele vormen in gebruik die aan de oudere taal van de Veda’s eigen zijn. Ook zijn Prakriets bekend uit inscripties (b.v. van Ashoka, die al een veelvoud van Prakrietdialecten weerspiegelen) en uit de heilige boeken van de jaina’s. In de Indische drama’s geldt als regel dat de ontwikkelde mannen zich van Sanskriet bedienen, maar de vrouwen en minderen van Prakriet. Eén van de bekendste Prakriets is het Sauraseni, het dialect uit het land Surasena (hoofdstad Mathura), terwijl voor poëzie vooral Maharastri gebruikt worden, de voorlopers van het Marathi. Er is o.a. een zeer uitgebreide vertellitteratuur in het Prakriet.
LITT. R.Pischel, Grammatik der Prakrit-Sprachen (1900); A.C.Woolner, Intr. to Prakrit (1917); M. A.Mehendale, Hist. grammar of inscriptional Prakrits (1948).