o. (-s), feestelijk optreden van diverse popgroepen, meestal in de open lucht.
(D Aanvankelijk werd een popfestival opgezet als de gebruikelijke openluchtfestivals met folkloristische muziek of jazz; aan het eind van de jaren zestig trok het echter zulke gigantische aantallen bezoekers, dat het karakter ervan in korte tijd volledig veranderde. Zo kwamen naar het popfestival in Monterey (1967) 80000 bezoekers, naar Woodstock (1969) 450000 bezoekers en in het Londense Hyde Park (1969) 300000 bezoekers. In Engeland waren popfestivals in de eerste plaats ontmoetingen van een zich avant-garde voelende jeugd. De vreedzame sfeer op de massabijeenkomsten bleek echter niet lang vol te houden en na series gewelddadigheden verdwenen de grote popfestivals van het toneel en bleven alleen de kleinschaliger festivals, waarop muziek de boventoon voerde, over. Wat de Benelux betreft, kende België al vanaf het einde van de jaren vijftig een (jazz)festivaltraditie;aan het eind van de jaren zestig overheerste ook daar, in Comblain-laTour en Bilzen, het subculturele karakter. Nederland kende in 1970 een afspiegeling van de Amerikaanse voorbeelden in Rotterdam (Kralingen) en daarna wat kleinere, regelmatig terugkerende festivals in het land (o.a. Pinkpop te Geleen en de Popmeeting te Lochem).
