(polijstte, heeft gepolijst),
1. door een fijne wijze van slijpen of schuren glad en glanzend maken (e): goud, zilver spiegelglas, naalden —; ook gezegd van rijst, gerst, buskruit e.d.;
2. (fig.) beschaven, verfijnen, veredelen: er is aan die jongen nog heel wat te zijn stijl -.
(e) Polijsten omvat een aantal bewerkingsmethoden om oppervlakken van metalen, glazen of houten voorwerpen hoogglanzend te maken, d.w.z. het terugbrengen van de ruwheidsgraad tot kleiner dan de golflengte van het licht. Daartoe wordt het oppervlak gewreven door middel van een sneldraaiende polijstschijf die van hout, kurk, leer, of vilt is gemaakt, waarbij tussen de polijstschijf en het voorwerp een pasta (meestal zeer fijn gemalen puimsteen, stearine, talk of vetten, zand, polijstkalk, dodekop en tripel) wordt gebracht. Als voorbewerking bij het coaten van lenzen wordt in plaats van het polijsten een neutronenbombardement toegepast.
Garens worden geappreteerd met zetmeel en paraffine en met behulp van draaiende trommels, die voorzien zijn van gladde latten en borstels, gladgestreken en tegelijkertijd gedroogd. Voor dikkere naaigarens wordt een soortgelijke behandeling op garenstrengen toegepast (→lustreren).