Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

pinguïns

betekenis & definitie

m. (mv.), Spheniscidae, een vogelfamilie, behorend tot de orde pinguïnachtigen (Sphenisciformes).

De familie pinguïns telt 6 geslachten (18 soorten), die alle in antarctische en subantarctische streken leven, behalve de galápagos-pinguïns, Spheniscus mendiculus. Pinguïns kunnen niet vliegen. Zij bewegen zich op en onder water voort met behulp van hun vinvormige, voorste ledematen; in rust staan zij rechtop. Zij kunnen uitstekend duiken. De veren zijn schubvormig. Het voedsel bestaat uit vissen en andere zeedieren.

Slechts om te broeden komen zij aan land; meestal broeden zij in reusachtige kolonies. De grootste soort, de keizerpinguïn, Aptenodytes forsteri, broedt op de ijsbarrière van het zuidpoolcontinent, ’s winters en bij temperaturen tot -50 °C. Het ei wordt door het mannetje, staande, in een huidplooi uitgebroed. Meer noordelijk komt de koningspinguïn, A. patagonica voor, eveneens met een broedbuidel. Algemeen is ook in het zuidpoolgebied de rotspinguïn, Eudyptes chrysolophus, met een gele kuif ter weerszijden van de kop. In Zuid-Afrika is de gewone pinguïn, Spheniscus demersus, een algemene broedvogel op eilandjes voor de kust.

Deze soort broedt zijn ei uit in een zelfgemaakte gang of in een rotsholte. De adélie-pinguïn, Pygoscelis adeliae, leeft in kolonies en kan zich over grote afstanden (tot 50 km) over het ijs verplaatsen, op zoek naar broedplaatsen.

LITT. D.Müller-Schwarze en C.Müller-Schwarze, Pinguine (1975); B.Stonehouse (red.), The biology of penguins (1975); G.G.Simpson, Penguins (1976).

< >