[Lat. passio, het lijden], v. (-s),
1. lijden van Christus; de lijdensgeschiedenis en voorstelling daarvan: de preken, over het lijden en sterven van Christus preken; (spr.) als de vos de preekt, boer pas op uw kippen, een huichelaar kan men nooit vertrouwen;
2. (muziek) oratorium over het lijden van Christus;
3. heftige aandoening, drift, hartstocht: een vlaag van -; hartstochtelijkheid: iets zonder passie beoordelen; hij heeft een passie voor, betrokken; zijn enige passie was muziek;
4. zinnelijke liefde: een kus vol passie; (concreet) verliefdheid; ook wel het object daarvan: hij dacht aan zijn vroegere passies.
Beeldende kunst. Afzonderlijke scènes uit de lijdensgeschiedenis van Christus kwamen reeds in de vroegchristelijke tijd voor. Sinds de middeleeuwen, vooral in franciscanenen dominicanenkerken en kloosters, wordt de passie in chronologische cycli weergegeven, meestal beginnend met Jezus’ intocht in Jeruzalem en eindigend met zijn opstanding. Een zeer bekende passiecyclus is die in de Arenakapel te Padua, bestaande uit fresco’s van Giotto. Zie kruisweg.
Muziek. Augustinus vermeldde ca.400 het reciteren van het lijdensverhaal in de liturgie op een bepaalde lectiotoon (leestoon). Dit geschiedde op Palmzondag naar Matteüs, op woensdag naar Lucas, in de 9e eeuw bovendien op dinsdag naar Marcus, op Goede Vrijdag naar Johannes. Later ging men dit lezen verdelen over drie personen: de priester zong de woorden van Christus, de diaken de woorden van de evangelist, de subdiaken de woorden van de overige personen: ieder met eigen reciteerformules, een vorm die in de rooms-katholieke eredienst nog toepassing vindt. Toen de meerstemmigheid veld won, werden enkele gedeelten, m.n. de turbae (de uitroepen van het volk), of zelfs de gehele tekst meerstemmig gezet. Een dergelijke motetpassie wordt toegeschreven aan de Ned. componist J.Obrecht.
In het reformatorische Duitsland schreef H.Schütz passies in het Duits, in een neogregoriaanse stijl (zonder begeleiding), met openingsen slotkoor, alsmede meerstemmige turbae. De vermenging van de dramatische en de motetvorm gaf de aanleiding tot het ontstaan van het berijmde passie-oratorium. J.S.Bach wisselde de evangelietekst af met beschouwende koren, aria’s en koraalzettingen (Matthäus-Passion en Johannes-Passion). In de 20e eeuw werden opnieuw belangwekkende passies geschreven, o.a. door H. Distler (Choral-Passion, 1933). E.Pepping (Passionsbericht des Matthäus, 1951) en K.Penderecki (Lukas-Passie, 1966).
Litt. B.Smallman, The background of passion music (1957).