Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

passeren

betekenis & definitie

[Fr.], (passeerde, heeft en is gepasseerd),

1. (onoverg.) voorbijgaan, langs iets komen: daar passeert een knappe meid; laat het vlees nog eens passeren, rondgaan;
2. (overg.) voorbij iemand of iets gaan: mag ik even passeren ?;
3. (overg.) langs iets gaan, zodat men er voorbij komt en het achter zich laat: in de trein zittend passeert men vele steden en dorpen; hij is de vijftig gepasseerd, meer dan vijftig jaar oud;
4.(overg.) fig. (iets) voorbij laten gaan: omdat hij veel van haar houdt, laat hij dat passeren; (iemand) overslaan: hij voelde zich gepasseerd dat men hem niet had uitgenodigd; men heeft hem bij de laatste bevordering gepasseerd; (schaakspel) schaak passeren, een stuk dat een ander stuk kan slaan verder zetten naar een vakje waar het niet meer die bevoegdheid heeft: pionnen mogen geen schaak passeren;
5. (onoverg. en overg.) gaan door een meer of minder nauwe doorgang, daar doorheen komen: de doorgang is zo nauw dat men haast niet passeren kan; het schip passeerde het Suezkanaal;
6. (overg.) een plaats, een land enz. doortrekken; ook met betrekking tot zaken die ergens doorheen gaan om een bewerking of behandeling te ondergaan (passeermachine);
7.(gew.) slagen, door zijn examen komen;
8. voor, ervoor doorgaan, gelden voor: hij passeert voor een zeer braaf man; (gew.) het kan passeren, het gaat wel, het kan ermee door;
9. van de tijd (overg.) laten voorbijgaan: het is om de tijd te -, door te brengen, te slijten; (onoverg.) voorbijgaan; meestal in het verl. deelw.: gepasseerde maandag, verleden maandag;
10.(overg.) zijn goedkeuring aan iets hechten; m.n. van contracten, testamenten enz., deze nadat ze op schrift gesteld zijn bekrachtigen: een akte passeren;
11.(onoverg.) voorvallen, geschieden: wat is hier gepasseerd?; daar passeren vreemde dingen.

< >