[Perz. padisjak (?), koning], m. (-s),
1.(vroeger) titel voor de hoogste Turkse burgerlijke en militaire ambtenaren;
2. man die de baas speelt over en zich laat vertroetelen door een aantal vrouwen.
Pasja was een Turkse titel die in de 13e eeuw in gebruik kwam. Het was de aanduiding voor de hoogste militaire en civiele ambtsdragers in het Ottomaanse Rijk (ca.1290-1923). De titel pasja was niet erfelijk. In de 19e eeuw werd hij gelijkgesteld met de titel excellentie in andere Europese landen. De verlening van de titel pasja in eigenlijke zin geschiedde voor het laatst door de monarchen van Turkije en Egypte, resp. tot 1923 en 1952. In het moderne Turkse gebruik worden generaals en admiraals er nog wel mee aangesproken.