in de oudheid van 447 v.C.—432 v.C. te Athene op de Akropolis gebouwde grote Dorische tempel (70 x 31 m) voor de godin Athena Parthenos. De architecten waren Iktinos en Kallikrates; de algemene leiding van de bouw en de sculptuur was in handen van de beeldhouwer Feidias.
De cella is omgeven door 8 x 17 zuilen (hoog 10,5 m); de hoekzuilen zijn dikker dan de andere en hellen enigszins naar binnen. De horizontale lijnen in de bouw zijn alle enigszins gewelfd; deze en andere kleine ‘afwijkingen’ zijn opzettelijk aangebracht om het stijve aan het bouwwerk te ontnemen. Het materiaal is entelisch marmer. In de cella, die door twee rijen van twee boven elkaar staande Dorische zuilen in drieën verdeeld was, stond het door Feidias uit goud en ivoor gemaakte beeld van de godin, ca. 11 m hoog. De om de cella aangebrachte fries stelde de optocht voor bij het Panatheneeënfeest. Het meren ->deel van deze sculpturen is in 1806 door lord Elgin naar Engeland overgebracht (en daardoor bewaard gebleven) en bevindt zich sinds 1816 in The British Museum te Londen.
In de oostelijke gevel was de geboorte van Athena uit het hoofd van Zeus voorgesteld, in de westelijke gevel de strijd van Athena en Poseidoon over het bezit van Attika. Ook de overblijfselen van deze sculpturen zijn in The British Museum.Van het begin van de christelijke jaartelling tot aan de Turkse overheersing is het Parthenon gebruikt als een christelijke kerk; de Turken maakten er eerst een moskee van en daarna een kruitmagazijn, waardoor het middelste gedeelte bij een beleg in 1687 volkomen verwoest werd. Bij de restauraties, heeft men gebruik gemaakt van de bewaard gebleven zuilentrommels, waardoor men een gedeelte van de zuilen weer heeft kunnen oprichten, zoveel mogelijk op de oorspronkelijke plaats. In 1975 werden bepaalde gedeelten van het Parthenon (de friezen van de rechter muur) voorzien van een plastic film, teneinde ze te beschermen tegen regen en vervuiling.
LITT. J.Baelen, La chronique du Parthénon (1957); F.Brommer, Die Skulpturen der Parthenon-Giebel (2 dln. 1963); F.Brommer, Die Metopen des Parthenons (2 dln. 1967); J.Charbonneaux e.a., Grèce classique (1969); F.Brommer, Die Giebel des Parthenons (1975); M.Robertson en A.
Frantz, The Parthenon frieze (1975).