Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

parthenogenese

betekenis & definitie

[Gr. parthenos, maagd; genesis, ontstaan], v., voortplanting waarbij een vrouwelijke geslachtscel (eicel) zich tot een embryo ontwikkelt zonder dat daar een bevruchting aan vooraf is gegaan, voorkomend bij (m.n. lagere) dieren en bij sommige planten.

Gewoonlijk begint een eicel zich pas tot een embryo te ontwikkelen na de bevruchting, die een natuurlijke activatie inhoudt. Parthenogenese echter is een geval van apomixis (ontstaan uit andere cellen dan de eicel embryo’s, dan spreekt men van apogamie). Natuurlijke parthenogenese komt voor bij een aantal plantengeslachten (o.a. Alzhemilla, Rubus, Taraxacum) en bij diverse ongewervelde dieren. Bij de bijen komen uit de niet-bevruchte eitjes alleen darren. Bij de galwespen wisselen generaties ontstaan uit onbevruchte eieren af met generaties uit bevruchte eieren.

Bij bladluizen treedt pas na een aantal parthenogenetische generaties een generatie uit bevruchte eicellen op. In andere gevallen komt zelfs uitsluitend parthenogenetische voortplanting voor.

In de meeste gevallen zijn parthenogenetisch ontstane individuen diploïed, en hebben uiteraard alleen van de eicel afkomstige erffactoren, bevruchting.

experimenteel is parthenogenese op te wekken door bepaalde chemische of fysische invloeden op de eicel te laten inwerken; dit is b.v. gelukt bij de zeeappel door de eieren te behandelen met boterzuur of door zuurstof aan het milieu te onttrekken.

< >