[Oudhdu. phalanza, Lat. palatium, paleis], m., paleis, m.n. burcht waar de oude Duitse keizers bij afwisseling verbleven voor de rechtspleging.
Een palts was in de Merovingische en Karolingische tijd het gebouwencomplex dat aan de koning behoorde en waar hij een tijdlang verblijf hield. In de middeleeuwen was het de naam van een burcht, die aan de keizer behoorde en die diende tot tijdelijke residentie. De vorst trok van palts naar palts.