v., (-en), voorziening om het
passeren van een overweg veilig te maken.
(e) Het spoorwegverkeer moet voorrang hebben boven het wegverkeer. Afhankelijk van aard of intensiteit van het verkeer zijn maatregelen ter beveiliging nodig. Op particuliere overwegen zijn zgn.
andreaskruisen geplaatst of zijn voorzien van hekken die door de gebruikers gesloten worden gehouden. Openbare overwegen met gering verkeer en wettelijk voldoend zicht op de spoorweg zijn gemarkeerd door de zgn. andreaskruisen, die weggebruikers erop opmerkzaam maken dat zij een overweg naderen. Openbare overwegen met belangrijk verkeer of waar het zicht op de spoorweg wettelijk onvoldoende is, moesten vroeger alle bewaakt worden en bij nadering van een trein worden afgesloten met bediende hele bomen. In vele gevallen moest uitsluitend voor dit doel een bedieningspost worden geplaatst. Steeds meer worden overwegen automatisch beveiligd:
1. door →aki’s (automatische knipperlichtinstallaties) die door de trein worden inen
uitgeschakeld;
2. door →ahob’s (automatische halve-overwegbomen met knipperlichten), die de
rechterhelft van de weg afsluiten en eveneens door de naderende trein in werking worden gesteld. De automatische installaties brengen de wachttijden voor het wegverkeer tot een minimum terug.