(stroomde over, is overgestroomd),
1. van het een in het andere stromen, meestal fig.:
het was alsof uit zijn hand een vuur in mij overstroomde;
2. stromend over de rand komen: de emmer stroomde over; (fig.) zijn mond stroomde over
van loftuitingen;
3. overvuld raken of zijn: de mark,
stroomt over van nieuwsgierigen.