(hield over, heeft overgehouden),
1. gedurende een bepaalde, meestal beperkte tijd bewaren of in stand doen blijven: melk kan men
’s zomers buiten de koelkast haast niet —, tot de volgende dag in goede toestand bewaren; (planten)
door de winter heen, tot het volgend jaar in leven houden;
2. (scholieren) buiten de gewone tijd houden (niet algemeen): omdat ons werk nog niet af
was, zijn wij een poos overgehouden;
3. als overschot behouden: wij houden meestal wat eten over; als ik
van tien vier aftrek, houd ik zes over; als gevolg bewaren: uit die ziekte kan men wel iets —; dat houdt niet over, kan er net mee door.