(riep op, heeft opgeroepen),
1. door roepen te voorschijn doen komen;
2. naar een bepaalde plaats roepen, gelasten om ergens te verschijnen: iemand als getuige oproepen; de erfgenamen, de crediteuren oproepen; iemand voor een examen oproepen;
3. aanmanen, opwekken tot iets: het was of hij haar opriep tot haar heiligste plicht;
4. telefonisch contact vragen, opbellen.