Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

ontrouw

betekenis & definitie

bn. (-er, -st),

1. een aangegane zedelijke verplichting of betrekking brekend, in strijd daarmee handelend: iemand ontrouw worden;
2. (fig.) iets ontrouw' worden, zich er niet meer aan houden, het of hem in de steek laten; zijn gewoonte ontrouw worden; mijn geheugen wordt mij ontrouw, ik kan er niet meer op vertrouwen.

< >