bn. (-er, -st),
1. een aangegane zedelijke verplichting of betrekking brekend, in strijd daarmee handelend: iemand ontrouw worden;
2. (fig.) iets ontrouw' worden, zich er niet meer aan houden, het of hem in de steek laten; zijn gewoonte ontrouw worden; mijn geheugen wordt mij ontrouw, ik kan er niet meer op vertrouwen.