bn. (-er, -st),
1. nog niet ten volle rijp: onrijp fruit; (bosbouw) onrijp hout, waarvan het weefsel nog niet verhout is, (ook) dat nog te jong is voor het bedrijfsdoel;
2. (van personen) nog niet tot volle ontwikkeling gekomen: hij is nog erg onrijp;
3. onbezonnen: een onrijp oordeel.