v./m. (oliën, -s), ben. voor een vloeistof die zich niet met water vermengt of erin oplost, maar wel oplost in alcohol, ether of lichte koolwaterstoffen (e): fijne—, olijfolie; (liturgie) heilige —, chrisma; — op het vuur, nieuwe brandstof voor het vuur van de hartstochten; — in de branding of — op de golven gieten, eig. olie uitgieten om de golfslag te doen verminderen; fig. ter aanduiding van een middel om de gemoederen te kalmeren; er is geen —meer in de lamp, de levensgeesten zijn geweken, ook gezegd van een platte beurs, een lege fles enz.; er moet — wezen, er is geld nodig; in de — zijn, dronken zijn;
2. (alleen mv. olies) petroleumaandelen: olies lager, de waarde van de aandelen is gedaald.
(e) De verschillende soorten oliën kunnen worden onderscheiden in:
1. petroleum (aardolie);
2. →vette oliën van zowel plantaardige als dierlijke oorsprong, bestaande uit esters van glycerol en hogere vetzuren;
3. →minerale oliën, afkomstig uit aardolie of teer en hoofdzakelijk bestaande uit koolwaterstoffen;
4. →etherische oliën, afkomstig uit planten en met een opvallende geur;
5. vloeistoffen die wat voorkomen betreft op oliën lijken, b.v. de Olie der Hollandse Scheikundigen, het 2-dichloorethaan, in 1795 verkregen door Paets van Troostwijk, Deiman, Bondt en Laurenburg.
Nauw verwant aan de oliën zijn de →wassen, die bij verhitting in vloeistoffen overgaan.