Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-06-2020

oer'monotheïsme

betekenis & definitie

o., theorie die het monotheïsme als eerst voorkomende vorm van godsdienst poneert.

(e) Tegenover de hypothese dat uit het polydemonisme, via polytheïsme geleidelijk monotheïsme ontstaan is (Tylor), wees de antropoloog Andrew Lang erop dat reeds bij primitieve volken de voorstelling van een ‘hoogste wezen’ bekend was. Van dit standpunt uit ontwikkelde de etnoloog Wilhelm Schmidt de theorie van een oorspronkelijk oermonotheïsme. Deze theorie vond veel bestrijding, maar gaf tevens de stoot tot de aanvaarding van de Urheber (Söderblom) als een van de grondvormen van de godsvoorstelling: figuren die, na de wereld te hebben geschapen, zich terugtrokken en ook geen cultus ontvangen. De term ‘Urheber’is echter minder juist gebleken, doordat de bedoelde goden niet alleen scheppers waren, maar ook de behoeders van de stam en van de verdragen. Daarom spreekt men liever van →high god. Het staat wel vast dat vele volken een ‘hoogste wezen’ kennen, maar dat kan in vele gevallen niet onder het begrip oermonotheïsme gerangschikt worden.

LITT. H.Kühn, Das Problem des Urmonotheïsmus (1950); R.Pettazzoni, The allknowing God (1956); W.Mühlmann, Homo creator (1962).

< >