Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-06-2020

Ockham (Occam)

betekenis & definitie

Willem van, Engels filosoof en theoloog, *vóór 1290 Ockham (bij Londen), ♱9.4. 1349 München. Van Ockham was franciscaan en studeerde te Oxford, waar hij werd aangeklaagd wegens ketterij.

Van Ockham werd naar Avignon ontboden, waar een pauselijke commissie zijn geschriften onderzocht. In 1328 vluchtte hij met de generaal van zijn orde naar keizer Lodewijk iv van Beieren, die toen in strijd gewikkeld was met de paus. Sindsdien wijdde Van Ockham al zijn energie aan oppositie tegen het pauselijk gezag.Van Ockhams werk valt in twee groepen uiteen: de filosofische en theologische geschriften (1317-28) en de polemische politieke traktaten (1333-47). De eerste groep is veruit de voornaamste. Hiertoe behoren o.a. de commentaar op de →Sententiae en die op de fysica van Aristoteles, de yquodlibeta en de Summa totius logicae. Zijn werk kenmerkt hem als een kritische en onafhankelijke geest, als een klaar denker met een scherpe taal, een vijand van traditie en denkroutine. Bekend is het economiebeginsel dat hij in het denken hanteerde (nadien vaak ‘het scheermes van Ockham’ genoemd), volgens hetwelk het begrippenapparaat en een met behulp daarvan opgebouwde redenering niet nodeloos gecompliceerd mogen zijn. Voor Van Ockham is de evidente basis van alle kennis de directe ervaring van het individuele ding of gebeuren; metafysische begrippen verloren hun betekenis.

Als tegenhanger van dit empirisme ontwikkelde hij een nominalistische kenleer. Hij verwerpt de metafysische vooropstellingen van het gangbare →realisme, volgens hetwelke er in de realiteit ‘iets’ beantwoordt aan de universele begrippen. Volgens Van Ockham is alleen het individuele werkelijk en alle dingen zijn door hun zijn zelf individueel. Universaliteit is alleen een eigenschap van de taalkennis en van de denkacten die door deze tekens worden uitgedrukt. Het denken wordt als een natuurlijk mentale taal beschouwd, waarvan de gesproken en geschreven taal conventionele uitdrukkingen zijn. Van Ockhams metafysica is vooral een kritiek op de doctrines van zijn voorgangers.

Hij wees erop hoe vaak het onderscheid in het spreken over en betekenen van de dingen als een onderscheid binnen de werkelijkheid zelf wordt beschouwd (b.v. het onderscheid tussen →essentie en →existentie). De mogelijkheid van de rede om over het bestaan van God te spreken, perkte hij sterk in, zodat er ruimte kwam voor een positieve theologie, gebaseerd op de openbaring. Deze draait volledig om het beginsel van Gods almacht: voor God is alles mogelijk wat geen logische contradictie insluit. Het feitelijke bestaan van de zijnden is louter afhankelijk van Gods vrije scheppingsact. Deze theologische opvatting was onrechtstreeks een bevestiging van het filosofische empirisme van Van Ockham, waarin al het geschapene als radicaal bepaald in zijn bestaan wordt beschouwd. Van Ockham, die aan de oorsprong stond van de →via moderna, was zeker de invloedrijkste denker van de 14e eeuw.

LITT. R.Guelluy, Phil. et théol. chez G.d’Occam (1947); L.Baudry, G.d’Occam (1950); H.Junghans, Ockham im Lichte der neueren Forschung (1968); J.Miethke, Ockhams Weg zur Sozialphilosophie (1969); G.Leff, W. of Occam (1975).

< >