m. (-en),
1. (vroege) morgen, de tijd van het aanbreken van de dag: toen ik wakker werd, was het al —; van de (vroege) — tot de (late) avond (e);
2.de morgen, zonder het bijdenkbeeld van vroegte, de morgentijd, de voormiddag: ik heb de hele gewerkt; in de loop van de 'sochtends; vanochtend;
3.(fig.) eerste begin, aanvang: de en de avondvan het leven.
(e) De ochtend, en wel de zuivere tijd van zonsopgang, behoort in de godsdienstgeschiedenis met de avond tot de →heilige tijden, waarop bij voorkeur rituele of cultische handelingen worden verricht.