[→Egyptisch uah, station], v. (-n, -s),
1. de door aanwezigheid van water, aan of dicht bij de oppervlakte, vruchtbare plaats in de woestijn (e);
2.(fig.) plaats te midden van een minder aangename omgeving: een van rust;
3. aangename afwisseling in wat dor en eentonig is.
(e) Met oasen werden oorspronkelijk de vruchtbare plaatsen in de Libische en Arabische woestijn (m.n. het Egyptische Nijldal) aangeduid, later werd het woord algemeen gebruikt. De oasecultuur is een zeer oude uiting van menselijke beschaving die zich door de eeuwen heen heeft gehandhaafd, met de typische verdeling van het water in primitieve irrigatiekanaaltjes. De bewoners waren voor het verkeer met de buitenwereld op karavanen aangewezen. Langzamerhand neemt de invloed van de moderne middelen van verkeer toe. Er zijn verschillende typen oase die onderscheiden worden naar de aard van de watervoorziening: in de Sahara spreekt men van wadioase als grondwater in de droge dalbeddingen aanwezig is, van bronnenoase, als het water werkelijk in bronnen te voorschijn komt, b.v. aan de rand van de zandduinen, en van oase met artesische bronnen als men het water met artesische putten uit een waterhoudende laag naar boven brengt. De klassieke gebieden hebben geen Europese invloed ondergaan.
De grote irrigatiegebieden in o.a. Californië en Australië zijn produkten van de moderne beschaving. In Afrika en Klein-Azië nemen de omvang en het aantal van de oasen door de moderne techniek toe.