v.,
1. (elektrotechniek) spanningstoestand in een elektrisch net en de daarop aangesloten toestellen, waarbij tussen de geleiders onderling abnormaal grote spanningen optreden (e).
2. (scheikunde) het verschil tussen de elektrische spanning waarbij een ion uit een oplossing op een
elektrode wordt ontladen, en de potentiaal die een omkeerbare elektrode van hetzelfde element ten opzichte van die oplossing zou aannemen.
(e) ELEKTROTECHNIEK. Overspanning kan tot overbelasting van de isolatie leiden en doorslag er van ten gevolge hebben. Overspanning kan ontstaan door verschillende oorzaken.
Atmosferische invloeden. Door elektrostatische inductie kan door een atmosferische lading, b.v. een wolk, een lading worden geïnduceerd in een bovengrondse leiding. De ladingen op de leiding zijn gebonden door die van de wolk. Verdwijnt deze laatste plotseling, b.v. door bliksemontlading naar een andere wolk of naar de aarde, dan worden de ladingen op de leiding niet meer in evenwicht gehouden door die van de wolk. Er treedt vereffening op waarbij de ladingen zich in de vorm van lopende golven over de leiding verplaatsen waarbij overspanningen kunnen ontstaan. Directe blikseminslag veroorzaakt natuurlijk sterke overspanningen, maar ook blikseminslagen nabij een elektrische leiding kunnen door inductie daarin overspanningen veroorzaken.
Schakelen, m.n. het uitschakelen van gelijkstroom circuits waarin een sterke stroom door een zelfinductie vloeit (verbrekingsvonk). Wordt b.v. een elektromagneet uitgeschakeld, dan moet het elektromagnetische veld dat op het moment van de stroomonderbreking nog aanwezig is, plotseling verdwijnen. Deze plotselinge veldverandering veroorzaakt een sterke spanningsverhoging in de wikkeling.
Resonantie in stroomkringen, gevoed door wisselstroom. Bij resonantie in een wisselstroomcircuit met in serie geschakelde zelfinductie en condensator wordt de stroomsterkte alleen bepaald door de Ohmse weerstand van de stroomkring. De werkingen van de inducties en capaciteiten heffen elkaar op. Daardoor kan de stroom een grote waarde aannemen en dus ook de spanningen over de zelfinductie en de condensator, daar deze evenredig met de stroom zijn.
Optreden van lopende golven in de leidingen. Elektische toestandsveranderingen in een net planten zich met een zeer grote snelheid voort, nl. in de orde van grootte van de lichtsnelheid, afhankelijk van de eigenschappen van de leiding; in bovengrondse leidingen sneller dan in kabels. Wordt een leiding ingeschakeld op een spanningsbron en dus onder spanning gezet, dan plant de spanning zich als-een lopende golf langs de leiding voort. Komt deze lopende golf aan het blinde eind van een leiding, of van een knooppunt waar de leiding overgaat in een andere met andere eigenschappen, dan kan zij worden gereflecteerd en met grotere waarde, maximaal
2-voudig, terugkomen, hetgeen overspanning tot
gevolg kan hebben.