o. (-n), eenheid waaruit het nucleïnezuur is opgebouwd en die bestaat uit fosforzuur, een suikergroep en een organische base.
Nucleotiden komen voor in dierlijke en plantaardige weefsels. Voorbeelden zijn inosinezuur (in vleesextract) en adenylzuur (in spieren). Voor polynucleotiden: nucleïnezuur, desoxyribonucleïnezuur.