I. bn., op Noorwegen of zijn bewoners betrekking hebbend ;
II.zn. o., de taal van de Noren. Het Noors behoort, te zamen met het Zweeds, Deens, IJslands en Faeros, tot de Noordgermaanse taalgroep, die kan worden gesplitst in een oostelijke tak (Deens en Zweeds) en een westelijke (Noors en IJslands). Het Oudnoors rekent men van ca.700ca.1350, waarvan tot ca. 1150 runen de voornaamste bronnen vormen; het is vooral in IJslandse werken bewaard gebleven (Oudnoorse litteratuur). Dan volgt de periode van het Middelnoors (ca.1350—ca.1525), waarin het oorspronkelijke rijke vormsysteem verdwijnt en sterke invloed van Zweeds, Deens en Nederduits (de Hanze) optreedt. Door de Deense politieke overheersing werd de taal van de regering, de rechtspraak, de school en de kerk tenslotte Deens. De oude Noorse dialecten bleven echter in de spreektaal bestaan. Begin 19e eeuw was de taal Deens-Noors: het klankensysteem Noors, de vormleer en de woordenschat Deens.
Pas na 1814, toen de politieke band met Denemarken verbroken werd, kon het Noors zich vrijer ontwikkelen. Reeds in de Oudnoorse periode kon men Westnoors en Oostnoors (in het oosten en het gebied van Trondheim) als dialect onderscheiden; sinds de 14e eeuw overheerste het Oostnoors, daar het regeringscentrum naar Oslo werd verplaatst en het oostelijke gedeelte van Noorwegen het belangrijkste werd. Na de inspanning van H.Wergeland op het gebied van het vernoorsen van de schrijftaal volgde in de jaren veertig van de 19e eeuw de eigenlijke doorbraak op taalkundig terrein met het creëren van een Noorse schrijftaal door Ivar Aasen (landsmål, later nynorsk geheten) op basis van Westnoorse dialecten en met een Oudnoorse inslag. Hiertegenover staat het riks mal, nu bokmål genoemd, gebaseerd op het Deens, maar met Noorse woorden en wijzigingen in de spelling. De beide talen bestaan nog steeds naast elkaar (Noorwegen heeft twee officiële talen), hoewel ze door verschillende spellingswijzigingen (1907, 1917, 1938, 1959), vereenvoudigingen en het laten vallen van archaïserende Oudnoorse elementen steeds meer naar elkaar toegroeien.
LITT. H.Christiansen, Norske dialekter (3 dln. 1946-48); O.Nass, Norsk grammatik (1953; 3e dr. 1972); D.A.Seip, Norsk språkhistorie til omkring 1370 (2e dr. 1955); J.A.Dalen, Norsklaere, Nynorsk med bokmålstillegg (5e dr. 1959); H.Falk, Norwegisch-Dänisches etymologisches Wörterbuch (2 dln. 2e dr. 1960); A.Bolckmans e.a., Leerboek der Noorse taal (1965); V.Skard, Norsk språkhistorie (2 dln. 1967—72); B.Berulfsen, Norwegian grammar (3e dr. 1971); E.Lundeby, Språket vårt gjennom tidene(5e dr. 1972).