Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

Noerhatsji (Nurhaci)

betekenis & definitie

Toengoezisch vorst, grondlegger van de Tj’ing-(Mantsjoe)dynastie (1644-1912) in China, *1559, ♱1626. Noerhatsji volgde in 1583 zijn vader op als hoofd van een van de vele stammen van de Zjoe-tjen.

Geleidelijk wist hij de andere stammen onder zijn gezag te brengen en organiseerde ze in ‘vendels’, politieke en bestuurlijke eenheden die elk in geval van oorlog hun contingenten strijders moesten leveren. Noerhatsji liet een omwalde hoofdstad bouwen met graanschuren en werkplaatsen voor de wapenfabricage en verzekerde zich van de nodige inkomsten door een handelsmonopolie. Gedurende deze fase van consolidatie van zijn nieuwe staat onderhield hij goede betrekkingen met de Chinese Mingdynastie: tot 1609 zond hij tribuut naar Peking. Daarna stelde hij zich steeds onafhankelijker op en in 1616 riep hij zichzelf uit tot keizer van de (‘latere’) T’jindynastie (How Tjin), als opvolger van de vroegere Zjoe-tjendynastie van de Tjin. In 1618 viel Noerhatsji China aan. Het ten noorden van de Chinese Muur gelegen, door Chinezen bewoonde, gebied Liau-toeng lijfde hij gedeeltelijk in.

Daar vestigde hij in 1625 zijn hoofdstad, in het huidige Sjen-jang (Moekden). In 1626 stierf hij na een nederlaag tegen de Chinezen. Zijn werk werd voortgezet doorzijnzoon Abahai. .

< >