Middelhoogduits episch gedicht, ca. 1200 in Oostenrijk ontstaan. Het behandelt de stof van de Nibelungensage, een complex Duitse en Scandinavische verhalen die door inhoud en genealogische verknoping onderling samenhangen.
Het verhaal bestaat uit twee delen, de geschiedenis van Siegfrieds dood en de wraak van Kriemhilt. Men neemt aan dat het Nibelungenlied teruggaat op een beknopter episch werk (Ältere Not) van ca. 1160, waarin alleen het tweede deel, de ondergang der Bourgondiërs, uitvoerig wordt behandeld. In het eerste zou de dichter van het Nibelungenlied zelfstandig korte verhalen tot een epos hebben verwerkt. De compositie van het geheel is uitstekend gelukt, al blijven duidelijk sporen van het vroegere verhaal zichtbaar (b.v. in het karakter van Kriemhilt). Het werk heeft de invloed van de hoofse poëzie op tal van punten ondergaan, vooral bij de beschrijving van de uiterlijke cultuur. Toch is er een groot verschil met de irreële sprookjeswereld van de Arthurepiek: de weliswaar heroïsche figuren van het Nibelungenlied zijn levensechte gestalten in een concrete wereld.
Formeel heeft het gedicht een voor zijn tijd ouderwets karakter: het is geschreven in de strofen van Kürenberg, die echter niet de dichter van het Nibelungenlied is. Speculaties over het auteurschap hebben niet tot een bevredigend resultaat geleid. De overlevering is zeer rijk. De handschriften worden verdeeld in drie hoofdklassen, die naar de hoofd-handschriften globaal als A, B en C worden aangeduid (A = het Hohenems-Münchener-handschrift, B = het Sankt Galler-handschrift, C = het Hohenems-Donaueschinger-handschriff). Over de onderlinge verhouding van de handschriften zijn de meningen lang verdeeld geweest. Men neemt algemeen aan dat B het dichtst bij het origineel staat en dat A een jongere, verkorte tak van de overlevering is.
C zou een soort verbeterde tweede editie van A zijn. Alle volledige handschriften bevatten een aanhangsel in rijmparen, Die Klage. Uitgaven: door K.Lachmann (1826, naar A; herdr. 1960); door K.Bartsch (1866, naar B; herdr. 1965); door M.Batts (1971, naar A, B en C).
LITT. F.Panzer, Das Nibelungenlied (1955); G. Weber en W.Hoffmann, Das Nibelungenlied (3e dr. 1968); W.Schröder, Nibelungenlied Studien (1968); A.Heusler, Nibelungensage und Nibelungenlied (7e dr. 1973); W.Falk, Das Nibelungenlied in seiner Epoche (1974).